Lening voor dividenduitkering: hof van beroep van Gent nuanceert
- Aeacus Lawyers
- 1 apr
- 3 minuten om te lezen
In twee recente arresten van 10 december 2024 en 18 februari 2025 doorbreekt het hof van beroep te Gent het klassieke fiscale denken rond het aangaan van een lening om vervolgens een dividend uit te kunnen keren aan de aandeelhouders. Voor het eerst aanvaardt een hof van beroep dat rentekosten op leningen die worden aangewend voor een kapitaalvermindering of dividenduitkering aftrekbaar kunnen zijn, op voorwaarde dat de belastingplichtige concreet aantoont dat belastbare inkomsten worden behouden.

Lening voor dividend: interest fiscaal niet aftrekbaar?
Het financieren van dividenden met externe schulden zoals een lening is al jarenlang fiscaal omstreden. De fiscus verzet zich structureel tegen de aftrek van rentekosten op dergelijke leningen, omdat zij stelt dat zulke kosten niet gemaakt worden om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. In eerdere rechtspraak, onder meer in de Duvel- en Nyrstar-dossiers, was het bijzonder moeilijk voor belastingplichtigen om de vereiste finaliteit in concreto aan te tonen. De bewijslast lag bijzonder zwaar.
De vroegere zienswijze
Tot recent bestond er rechtspraak die steevast in het voordeel van de fiscus uitviel. Zelfs al werd erkend dat rentekosten in principe aftrekbaar zijn volgens artikel 49 WIB 92, slaagden belastingplichtigen er zelden in om voldoende bewijs te leveren dat de lening diende om belastbare inkomsten te behouden. Inzake dividendfinanciering met geleend geld werd veelal geoordeeld dat de bedoeling louter was om vermogen over te hevelen naar aandeelhouders, zonder enige relevantie voor de economische activiteit van de vennootschap zelf.
Het arrest van 10 december 2024
In deze zaak ging het om een Belgische holding die een dividend van € 1.830.000 toekende en hiervoor deels een lening van € 1.522.500 afsloot bij een verbonden vennootschap. De fiscus verwierp de aftrek van de 5% rente op deze lening. Volgens de administratie waren de rentekosten niet gericht op het behouden van belastbare inkomsten, maar enkel op het uitkeren van middelen aan de aandeelhouder. De rechtbank van eerste aanleg volgde die visie.
Het hof van beroep te Gent oordeelde daarentegen dat de toetsing van artikel 49 WIB 92 betrekking heeft op de rentelast zelf, en niet op het dividend. De vraag is dus of de rente werd gedragen met het oog op het behoud van belastbare inkomsten. Volgens het hof was dat hier het geval: dankzij de lening moest de vennootschap geen activa met inkomstenpotentieel liquideren. Op basis van de jaarrekeningen werd aangetoond dat de vennootschap haar inkomsten-genererende activa kon behouden, waaronder deelnemingen en vorderingen waarop dividenden en intresten werden ontvangen.
Het arrest van 18 februari 2025
Het tweede arrest betrof een gelijkaardige situatie: een vennootschap keerde een dividend uit, maar beschikte slechts over één actief – een rentedragende vordering. De verschuldigde dividendbetaling werd als een schuld op lange termijn geboekt. Ook hier oordeelde het hof dat de lening diende om een actief te behouden dat effectief belastbare inkomsten opleverde (7% rente op de vordering), wat voldeed aan de finaliteitsvoorwaarde van artikel 49 WIB 92. De jaarlijkse renteopbrengst overstijgt zelfs de rentekost op de lening, al merkt het hof terecht op dat een dergelijke ‘rendementsvergelijking’ geen vereiste is onder de wet.
De aanvaarding van de asset stripping-theorie
Beide arresten erkennen voor het eerst expliciet de zogenaamde asset stripping-theorie als valabele onderbouwing voor renteaftrek. Indien een vennootschap met een lening een dividend financiert en daardoor vermijdt dat ze inkomsten-genererende activa moet uitkeren of verkopen, en indien die activa effectief belastbare inkomsten opleveren, dan kan de rente op die lening aftrekbaar zijn. Wel is het cruciaal dat dit in concreto en met stukken (jaarrekeningen, inkomstenstromen) wordt aangetoond.
Conclusie
Deze twee arresten van het hof van beroep te Gent markeren een trendbreuk. Ze bevestigen dat schuldgefinancierde dividenden niet per definitie leiden tot de verwerping van renteaftrek, zolang wordt voldaan aan de finaliteitsvoorwaarde van artikel 49 WIB 92. De bewijslast blijft zwaar, maar is niet langer onoverkomelijk. Voor belastingplichtigen biedt dit belangrijke handvaten om in de toekomst een onderbouwde aftrek van rentekosten te verdedigen, zelfs bij dividenduitkeringen gefinancierd met vreemd vermogen.